Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [42]Zullen niet [43]onvoorziens opstaan, die [44]u bijten zullen, en ontwaken, die u zullen [45]bewegen, en zult gij hun niet tot [46]plundering worden? 42. Deze vraag bevestigt sterkelijk, en is zoveel alsof hij zeide: Zekerlijk er zullen er opstaan, die; enz. 43. Of, haastelijk. 44. O koning te Babel; verstaat men dit van Nebukadnezar, zo is het te zeggen, dat hij haast sterven zou, en dat zijn lichaam in het graf van de wormen zou gebeten en gegeten worden. Maar verstaat men dit van Belsazar, zo is dit de zin, dat de vijanden in het kort komen zouden, die het rijk van hem nemen zouden, want hij is haastelijk in een nacht omgekomen en het rijk is hem en de zijnen benomen. Zie Dan.5. Zie ook Jes.1314 en Jes.21:2; Jer.5051. Zodat bijten hier te zeggen is vijandelijk overvallen en aangrijpen, gelijk de leeuwen en andere wrede beesten doen. 45. Of, wegstoten, of verstoten; te weten uit, of van uw troon. Anders, die u schudden zullen. 46. Of, enkel plundering, beroving.